Hoe Limburgers over vrouwen praten

Op 14 maart promoveerde Joske Piepers aan de Tilburg University op een proefschrift over het gebruik van niet-vrouwelijke voornaamwoorden (zoals "het" en "zijn") in het Limburgs om naar vrouwelijke personen te verwijzen. Oftewel: over hoe Limburgers over vrouwen praten. Neem bijvoorbeeld de zin "Marie haet ziene jas aangedaon, het kump d’r zo aan." Veel Limburgers gebruiken dit naast "Marie haet häöre jas aangedaon, zie kump d’r zo aan."

In haar onderzoek legt Joske uit dat het gebruik van dit fenomeen binnen Limburg geen duidelijke grens heeft. Weliswaar is het in het oosten en zuiden van Limburg iets gangbaarder, maar ook binnen deze regio’s is er veel variatie in gebruik. Mensen doen dus niet allemaal hetzelfde. Sommige sprekers maken bijvoorbeeld helemaal geen onderscheid in betekenis tussen "häöre" en "ziene", en gebruiken ze als synoniemen. Andere Limburgstaligen vinden juist wél dat er een verschil is, en laten het gebruik afhangen van de context (bijvoorbeeld oudere vs. jongere persoon of bekende vs. onbekende persoon). Een derde groep, tenslotte, vindt het gebruik van niet-vrouwelijke vormen überhaupt niet meer van deze tijd.

Maar hoe komt dan dat taalgebruikers zo veel van elkaar verschillen? Het antwoord is volgens Joske eigenlijk heel simpel: talen veranderen voortdurend, staan in contact met elkaar (bijvoorbeeld het Limburgs en het Nederlands), en zijn heel persoonlijk. We hebben een taalsysteem in ons hoofd, maar horen ook telkens talen in onze omgeving. Deze twee aspecten van taal (het cognitieve en het sociale aspect) beïnvloeden elkaar voortdurend. De conclusie van Joske? Geen twee mensen zijn precies hetzelfde, dus waarom zou hun taal dat dan wel moeten zijn?

Zelf het proefschrift of het publieksboek (het proefschrift in begrijpelijke taal) lezen? Je kunt ze hier allebei vinden. 

Promotie Joske Piepers